Terug naar overzicht "onderzoek"

Geraakt door het werk

Datum

zaterdag, februari 5, 2011

Onderzoekers

Kim van de Wissel

Download

In opdracht van het Zeeuws Kollektief voor Haptonomie is er onderzoek gedaan naar de ervaringen van jeugdhulpverleners met gestructureerde opvang na een schokkende gebeurtenis door een Bedrijfs Opvang Team (BOT). Hiervoor is de volgende centrale vraag geformuleerd: “Welke ervaringen hebben cliënten van het Bedrijfs Opvang Team bij de jeugdzorginstellingen “Kompaan en de Bocht” en bij Bureau Jeugdzorg Zeeland met gestructureerde opvang na een schokkende gebeurtenis?” 

Het onderzoek is een beschrijvend, kwalitatief onderzoek. Door middel van literatuuronderzoek en topicinterviews zijn de onderzoeksdata verzameld. Hiervoor zijn in totaal acht respondenten geïnterviewd werkzaam bij jeugdzorginstellingen Bureau Jeugdzorg Zeeland en “Kompaan en de Bocht”. Aan de hand van letterlijk uitgewerkte transcripties is de informatie uit de interviews voorzien van labels en kernlabels. Aan de hand van deze labels zijn de resultaten in kaart gebracht. Door een koppeling met de literatuur zijn de resultaten geanalyseerd en de conclusies geformuleerd.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de cliënten van de BOTs bij Bureau Jeugdzorg Zeeland en “Kompaan en de Bocht” overwegend positieve ervaringen hebben met de opvang. De opvang leverde een grote bijdrage in de verwerking, de persoon die de opvang uitvoerde toonde betrokkenheid en het gehele opvangtraject gaf erkenning. Erkenning voor wat de cliënt had meegemaakt, maar ook voor diens rol als hulpverlener. De positieve ervaring werd bepaald door de gebruikte methodiek van de gestructureerde opvang waarin gebruik is gemaakt van psycho-educatie, een narratieve techniek en aandacht is besteed aan gevoelens. De methodiek maakte eigen gevoelens inzichtelijk, zorgde voor rust en gaf erkenning. Ook van invloed waren de betrokkenheid die werd getoond door degene die de opvang uitvoerde en steunende factoren van buitenaf zoals supervisie, training en steun van collega’s. Wanneer de persoon die de opvang uitvoerde weinig betrokkenheid toonde en er geen erkenning was voor de cliënt en diens positie, werd er minder effect ervaren van de opvang door het BOT. De verwerking werd wel op gang gebracht, maar na afloop van het traject waren er nog veel restklachten. Ook een gebrek aan vertrouwelijkheid heeft hiervoor gezorgd. De positie van hulpverlener zorgde ervoor dat cliënten in eerste instantie wisselende gevoelens hadden over de opvang door het BOT. Een cultuur waarin hulp aan de hulpverlener niet wordt geaccepteerd zorgt hiervoor. Ervaring met de opvang zorgde ervoor dat deze gevoelens meestal over gingen, maar in enkele gevallen bleef de cultuur ervoor zorgen dat er twijfel bleef over het opnieuw accepteren van opvang.

Aanbevelingen zijn dat in de opleiding van het BOT aandacht voor betrokkenheid, vertrouwelijkheid en de positie van de hulpverlener van belang is. Om meer uitspraken te kunnen doen over hulpverlening aan hulpverleners is verder onderzoek naar de invloed van de positie als hulpverlener op de ervaring met en verwerking van schokkende gebeurtenissen nodig. Ook onderzoek naar de cultuur in de hulpverlening waarin het niet altijd geaccepteerd is hulp nodig te hebben is daarin van belang.